Het ene geven is het andere niet – overweging

We zijn aanbeland in de laatste maanden van het jaar, als de traditie van onze geefcultuur op volle toeren draait. Wat valt hierover te vertellen vanuit geloofsbronnen? Onderstaand de overweging die ik vorig weekend in enkele kerken heb gehouden.

Wie de eerste lezing uit het boek I Koningen tot zich neemt gaan ongetwijfeld dingen opvallen. De profeet Elia roept uitgerekend de arme weduwe na om naast het water óók brood voor hem mee te nemen… en daarna… daarna spreekt de arme weduwe vol eerbied voor haar geloof dat ze bijna niets meer heeft… alleen maar een restje meel en een beetje olie… En ze vervolgt: ‘als ook het laatste restje hout op is zullen we vast en zeker sterven van honger’. En dan neemt Elia weer het woord en stelt haar gerust. Hij geeft haar aan gewoon te doen wat ze van plan was (eten maken om te overleven) met – wederom een opvallend verzoek – om eerst aan hém eten te komen geven… Daarna spreekt Elia namens God profetische woorden, dat er tot aan de dag dat God weer regen zal laten vallen… ‘het meel in de pot niet zal opraken, en evenmin de olie’… En zo geschiedde. De vrouw en haar zoon lijden geen honger. Haar geloofsvertrouwen is haar redding.

Ogenschijnlijk alledaagse tafereeltjes als deze spreken niet meteen voor zich. In veel Bijbelverhalen schuilt een diepere laag onder het alledaagse. En díe laag wil in dit verhaal een boodschap aan de lezer meegeven. Zodat wij, als lezers in een hele andere tijd, vanuit het gebeurde toen, nú onze ogen en aandacht richten in ons eigen leven. Wat leren wij nu uit deze beide verhalen? Eigenlijk vraagt de profeet Elia het onmogelijke van de weduwe. Hij zegt: ‘als je de zorg voor je eigen leven en van je kind loslaat, als je zelfs het enige wat je nog hebt om van te leven met anderen deelt… pas dán boor je een bron van leven aan dat duurzaam is’.

Dat klinkt ongelofelijk tegenstrijdig in mijn oren: ‘dan zet je je eigen leven toch op het spel!?’

Ook het evangelie klinkt raadselachtig. Weliswaar proef je meteen een zure  nasmaak bij de hoge heren die zich te goed voelen voor de gewone mensenwereld… (ik denk zelf meteen aan de hoge heren in ónze tijd, zij die van gekkigheid niet weten wat ze met hun miljarden moeten doen)… verderop lezen we dat veel rijken veel geld in de offerkist gooien (we weten dat ook in onze tijd veel welgestelden grote goede doelen spekken met gigantische bedragen). En dan komt het cruciale stukje Schrift… ‘Een arme weduwe gooit twee muntjes ter waarde van één quadrans in de offerkist’ – in het Romeinse muntstelsel is de quadrans de munt met de laagste waarde. De arme weduwe geeft ogenschijnlijk… bijna helemaal niets… maar in de ogen van God geeft ze álles. Net als in de eerste lezing is ‘het bijna niets’ de sleutel tot ‘het alles dat je in Gods Koninkrijk nodig hebt’. Omdat het over de binnenkant gaat, sleept Jezus zijn leerlingen er als het ware met de haren bij, zodat ze goed kunnen zien en horen wat er rond de offerkist in de tempel gebeurt. Jezus laat zijn leerlingen het verschil zien tussen kwantiteit en kwaliteit, tussen buitenkant en binnenkant. Het verschil tussen de blik op het eerste oog én de blik als je net even meer aandacht schenkt aan dat wát er gebeurt. Als je dát doet, dan zie je het verschil tussen buitenkant: geven ‘zonder een centje pijn’ en binnenkant: geven ‘met hart en ziel’. Het verschil tussen: geven mét heel je wezen en geven ván heel je wezen. Het is niet zonder betekenis dat de evangelist Marcus dit verhaal vlak voor het lijdensverhaal van Jezus plaatst.

(Bronnen: 1 Koningen 17, Marcus 12)

(foto: visual hunt, Roel Wijnants)

Jack Steeghs

Plaats een reactie