
Werk maken van je leven… door je handen uit je mouwen te steken… en… door je handen te gebruiken om dat wat je niet kent te bestrijden. Een paar gedachtes over mensenhanden en Godshanden. Psalm 115.
Psalm 115, 2
Mensen lachen ons uit, en ze vragen: ‘Waar is jullie God?’
De ongrijpbaarheid van geloof en gelovigen blijft buitenstaanders vervullen van ongeloof. Vooral als een noodlot toeslaat. Dit schijnt een kwestie van alle eeuwen te zijn. Het beledigen van wat zich voor jou niet laat kennen is een mensenbezigheid die we allemaal wel kennen – als we heel eerlijk zijn. Beledigen is niet per se vervloeken maar wel: onrecht doen aan het leven, dat we allemaal om niet geschonken hebben gekregen. Mensenhanden willen maken, bouwen, scheppen, liefhebben, verbinden, afbreken… en steeds meer aangestuurd door de ratio willen mensenhanden vooral grijpen, beheersen, beheren – en dan het liefst voor altijd. Maar wij kunnen niets als de geest in ons het laat afweten. Wij kunnen niets als de liefde niet eerder in ons een plek heeft gevonden daar waar zorg om het leven gekoesterd wordt zoals het zich voor onze ogen aandient of in ons laat voelen. Godshanden zijn die handen die zich uitstrekken naar voor het begin en naar voorbij het eind. Wij mensen kunnen ons daar geen exacte voorstelling van maken en dat hoeft ook niet. Wij kunnen het wel voelen. Bewustwording en overgave is alles dat nodig is voor een gezond menszijn. Godshanden zijn een geschenk om je blijvend te kunnen beseffen: ik sta er niet alleen voor, het leven is niet afhankelijk van mij. En soms heeft de hand van die ene ander wel iets weg van een Godshand, want ondersteunend, richtinggevend, helend…
(Foto: pixabay)
Jack Steeghs