Gisteren ging ik voor in de carnavalsviering in Bergharen. Onderstaand de overweging.
Het is een grote kunst, om je met een veelkleurig hart te laten raken tot in je diepste innerlijke.
Dat vermogen deelt carnaval volop met kerk en geloof. Je kunt niet half geloven of carnaval vieren. Dat doe je helemaal. Of niet. Maar als je het doet telt echt iedereen mee: jong en oud, ziek of gezond, rijk of arm. Daarom is het zo mooi dat beide werelden elkaar jaarlijks treffen, hier in Bergharen of even verderop in Hernen-Leur.
Nog voordat ik prins Mark d’n Urste en jeugdprins Jaap d’n Urste spreek kies ik een Bijbelverhaal voor hen uit. Als voorstel. Wonderen zijn de wereld nog niet uit want het verhaal dat ik aan hen voorlees blijkt een schot in de roos. Best apart. Want er zijn niet zoveel Bijbelverhalen met keuje in de hoofdrol. U weet wel, keuje, dat zijn die knorrende beesten die een rol spelen in het leven van prins Mark en jeugdprins Jaap. Een verhaal over het leven zélf, over vertrouwen geven en ontvangen. Een verhaal ook over de bloemetjes buiten zetten, een verhaal over het tonen van berouw.
Een vader heeft twee heel verschillende zonen. De jongste heeft niet zo’n zin in het wat saaie en harde werken op de boerderij en zegt tegen zijn vader: ‘vader, geef mij maar alvast de erfenis, dan ga ik de wereld verkennen.’
De vader heeft zo’n veelkleurig hart dat hij de wens van de jongste zonder problemen invult. Wat een vertrouwen! Zoonlief leeft er lustig op los. Drank en vrouwen worden zijn nieuwe levensvervulling. Maar hij leeft er zó lustig op los, dat hij op een gegeven moment geen cent meer heeft. Tja, opmaken en niet werken, dat houdt geen mens lang vol.
En hij komt tot nóg een inzicht. Hij denkt terug aan vroeger, thuis bij zijn vader en oudste broer op de boerderij: ‘dat was zo gek nog niet’. Hij komt tot inkeer en ziet in dat hij eenzijdig leeft. Als hij dát inzicht krijgt, spijt krijgt van zijn keuze, komt er hongersnood in het land waar hij vertoeft. Hij wil nu écht werken voor de kost, maar er is geen eten!
Dan besluit hij terug naar huis te gaan: ‘ik ga naar huis. Ik zal mijn vader aangeven dat ik álle werk wil aanpakken dat er ligt, als ik maar niet híer dood ga van de honger’.
En zijn vader… staat hem met open armen op te wachten. En de jongste zoon… gaat voor zijn vader door de knieën en bekent dat hij verkeerd heeft geleefd.
En net als hij verwacht een straffende blik te krijgen, ontvangt hij het tegendeel. Zijn vader: ‘Jóngen, ik dacht dat ik je kwijt was, dat ik je nooit meer terug zou zien, maar je bént terug, gezond en wel. Laten we daarom gaan feesten!’
En dan komt de oudste zoon van het land. Hij hoort dat er een groot feest in aantocht is, omdat zijn jongste broer thuis is gekomen. De oudste zoon wordt jaloers. En dat lijkt heel logisch. Ga maar na: altijd opgepast, altijd netjes gedaan wat vader wil. Zijn broer leeft maar raak en lijkt daarvoor zélfs beloond te worden. Hij begrijpt er niets van en blijft hangen in zijn ongeloof.
‘Maar jongen – zo eindigt vader de lezing – je hebt toch álles wat je zelf wil? Je jongste broer waren we helemaal kwijt, maar hij is tot inkeer gekomen en teruggekeerd. Laten we daarom volop gaan feesten!’
Hoe de oudste zoon dáárop reageert lezen we niet. Dit verhaal eindigt open. Wat zou de oudste zoon hebben gedaan? Meefeesten? Weglopen? Wat zou u doen? In dit gezelschap waarschijnlijk een domme vraag: u zou meefeesten natuurlijk!
Prins Mark is de eerste heerser over het soppersrijk die vroeger jeugdprins is geweest. Wie hem kent uit die dagen weet dat dát niet altijd een onverdeeld succes was. Mark werd niet voor niets keuje genoemd. Ik heb enkele voorbeelden gehoord die ik op deze plaats maar niet zal herhalen. We zitten in de kerk en niet in de kroeg. Maar bijzonder dat ik deze anekdotes in een kennismakingsgesprek met hem mag horen. Wát een vertrouwen geeft hij aan mij, als ware Mark de vader uit het verhaal, die vader met dat veelkleurige hart.
En dan jeugdprins Jaap d’n Urste. Een rustige techneut in de motorenbranche die ook al iets met keuje heeft. Na de zomer gaat hij naar Den Bosch, verder studeren. Jaap gaat dus naar Oeteldonk. Maar misschien komt hij ooit terug en bemerkt hij – net als de jongste zoon uit het Bijbelverhaal – dat het leven hier zo gek nog niet is.
Met een veelkleurig hart leven. Carnaval en kerk delen hun liefde voor het besef dat iedereen meetelt en op de eigen manier mag meedoen. Dat lijkt gemakkelijk maar schijn bedriegt. Het is een grote kunst, om je met een veelkleurig hart te laten raken tot in je diepste innerlijke. Als we die veelkleurigheid met elkaar blijven voorleven kan het. Doet u mee?
(Bron: Lucas 15, 11 – 32)
Jack Steeghs