In twee blogberichten ga ik in op een oudtestamentische lezing die via het reguliere lezingenrooster nooit aan bod komt: 1 Koningen 21, 1 – 16. Het drama van de wijngaard van Nabot. Een verhaal over een boer… Vorige keer schreef ik deze beschouwing. Dit keer een beschouwing die naadloos past bij de actuele stikstofdiscussie…
I Koningen 21, 1 – 16
De Jizreëliet Nabot had een wijngaard die grensde aan het paleis dat koning Achab van Samaria in Jizreël bezat. ‘Sta mij uw wijngaard af,’ zei Achab tegen Nabot. ‘Hij ligt naast mijn paleis; ik kan hem goed gebruiken om er groente te verbouwen. Ik zal u er een betere wijngaard voor teruggeven, of ik zal u, als u dat liever hebt, de prijs ervan in zilver uitbetalen.’ Maar Nabot zei tegen Achab: ‘De HEER verhoede dat ik de grond die ik van mijn voorouders heb geërfd aan u zou afstaan.’ Achab ging terug naar zijn paleis, woedend en terneergeslagen omdat Nabot tegen hem had gezegd dat hij hem de grond die hij van zijn voorouders had geërfd niet zou afstaan. Hij ging op zijn rustbed liggen, met zijn gezicht naar de muur, en weigerde te eten. Toen kwam zijn vrouw Izebel naar hem toe en vroeg: ‘Wat is er gebeurd, dat je zo mismoedig bent en niet eten wilt?’ ‘Ik heb met de Jizreëliet Nabot gesproken,’ antwoordde hij. ‘Ik heb hem gevraagd mij zijn wijngaard te verkopen. Of, als hij dat liever had, kon hij er een andere wijngaard voor terugkrijgen. Maar hij weigerde zijn wijngaard aan mij af te staan.’ Daarop zei Izebel: ‘Wat? Jij bent toch de koning van Israël? Sta op en eet wat, dat zal je goeddoen. Ik zal ervoor zorgen dat jij de wijngaard van Nabot krijgt.’ Uit naam van Achab schreef Izebel brieven, verzegelde die met het koninklijke zegel en stuurde ze naar de oudsten en aanzienlijksten in de stad waar Nabot woonde. In die brieven stond het volgende: ‘Kondig een vastendag af en zet Nabot vooraan wanneer het volk samenkomt. Laat dan twee mannen die nergens voor terugdeinzen tegenover hem plaatsnemen en hem beschuldigen van godslastering en majesteitsschennis. Daarop moet u hem buiten de stad brengen en stenigen.’ Nabots stadsgenoten, de oudsten en aanzienlijksten van zijn woonplaats, deden wat Izebel hun had opgedragen in de brieven die ze had gestuurd. Ze kondigden een vastendag af en lieten Nabot vooraan zitten toen het volk samenkwam. Twee mannen namen tegenover hem plaats en beschuldigden hem ten overstaan van het volk van godslastering en majesteitsschennis. Daarop werd hij buiten de stad gebracht en gestenigd. Ze stuurden Izebel bericht dat Nabot door steniging ter dood was gebracht. Toen Izebel hoorde dat Nabot dood was, zei ze tegen Achab: ‘Je kunt de wijngaard die de Jizreëliet Nabot je weigerde te verkopen in bezit nemen, want Nabot leeft niet meer, hij is dood.’ Toen Achab hoorde dat Nabot dood was, ging hij naar Jizreël om de wijngaard van Nabot in bezit te nemen.
Hoe actueel wil je het hebben? Onderstaande beschouwing komt uit een andere tijd, maar vervang ‘ecologische hoofdstructuur ‘door ‘regelgeving betreffende stikstof’ en we staan middenin de actualiteit van vandaag:
Op die mooie voorjaarsdag fiets ik door het buitengebied.
Prachtige bloesems, heerlijke geuren, vogelgekwetter.
Loeiende koeien in de stallen, ze willen alweer naar buiten.
Ronkende tractoren die het land opengooien.
Boerderijen staan links en rechts van de weg.
Ze vormen een mooi geheel met het landschap.
Aan een van de boerderijen hangt een opvallend naambordje:
Nabot.
Ja. Nabot staat er op het bordje.
Hier woont Nabot.
En mevrouw Nabot.
En de kinderen Nabot.
De oude boerderij,
deze prachtige plek,
waar ook zijn vader en moeder
en zijn vaders vader en moeder
hebben hier gewoond, gewerkt, geleefd,
als boer en boerin.
‘Ben ik de laatste generatie?’
Hij vraagt het alsof ik het oordeel moet vellen.
Dan praat hij door.
‘Ze zijn bezig met de Ecologische Hoofdstructuur,
een lint van natuurgebieden in Nederland.
Ze denken dat die hier net wel of net niet
komt te lopen.
Ze zeggen dat ik dan niet verder kan boeren.
Maar ze hebben misschien niet genoeg geld
om mij uit te kopen.’
(Ze zijn – ze denken – ze zeggen – ze hebben.
Maar wat wegen ze, wat wéten ze en wie
zijn ‘ze’?)
‘En nu?’ vraag ik.
Even kijkt hij weg, dan zegt hij:
‘Morgen gaat de mest op het land, die
ploeg ik gelijk onder.
Dan kan daar binnenkort de maïs weer op.’
Pretoogjes kijken mij aan.
‘Gewoon doorgaan!’
(Bron: Bij het lezen van 1 Koningen 21, 1 – 16, 7ven, aartsbisdom Utrecht 2003)
(foto: pixabay)
Jack Steeghs
Alweer bedankt Jack voor de manier waarop je oude teksten en eigentijdse problemen naadloos verbindt met elkaar. Hartelijke groeten,
Toos
Op vr 11 okt. 2019 om 06:31 schreef vroedman :
> vroedman posted: ” In twee blogberichten ga ik in op een oudtestamentische > lezing die via het reguliere lezingenrooster nooit aan bod komt: 1 Koningen > 21, 1 – 16. Het drama van de wijngaard van Nabot. Een verhaal over een > boer… Vorige keer schreef ik deze beschouwing. D” >