Waarom ik (in mijn hart) boer gebleven ben… (6)

Loslaten is een levensles waar ieder mens mee te maken krijgt. Het is een grote kunst om los te laten, al dat wat jou afhoudt van voluit leven. Loslaten wordt tot een uiterste spanning opgevoerd als het gaat om het loslaten van een geliefde manier van leven of van een dierbare… En toch is dat het leven: loslaten om verder te kunnen omdat het aardse leven in ieder mens persoonlijk alleen tijdelijk vervulling kan krijgen. Het is aan de liefde om het tijdelijke met het eeuwige te verbinden (gelovigen vullen aan: en dat is Gods werk). Soms hoef je niet echt los te laten en mag je laten gebeuren. Dan speelt er een transformatie van bestaand naar nieuw, zoals de rups die een vlinder wordt. Een zomerserie van zes blogberichten waarom ik (in mijn hart) boer gebleven ben. Uit dankbaarheid voor een mentaliteit die ik niet los hoef te laten en overal toe kan passen. Vandaag het laatste deel.

Sinds mijn parochiële stagejaar in Borculo-Ruurlo (2002-2003) trekt de gesprekskring Grond van Leven met me mee. Doel: in een veilige huiskamersfeer het eerlijke gesprek tussen boeren en burgers op het platteland voeren. Het is niet altijd gemakkelijk om een mooie gemengde groep te werven, waarbij de deelnemers bereid zijn om zich gedurende vier avonden open te stellen, om op de eigen wijze te kunnen vertellen van hoe het leven tot dusverre gelopen is. Maar áls het gebeurt is het genieten voor elke deelnemer en voor de begeleider. Voor elke bijeenkomst heb ik bezinnende teksten uitgezocht. Eentje die mij elke keer weer beroert is de volgende…

Herschepping

Op de zevende dag schiep God de mens. En de mens begon haastig te leven, want hij dacht: hoogstens honderd jaar om te vinden en te zien. En hij keek wel uit voor een ander want hij vreesde: die ligt me in de kortste keren vóór. En hij dacht maar weinig na, de mens, want hij meende: ik moet vooruit, de breedte af, de hoogte in. Uit andermans dood bakte hij brood om tijd te winnen en zijn devies werd: komen, zien en heersen. En de mens draaide zich een rad voor de ogen. Dat schoof hij onder de tijd en noemde het ‘vooruitgang’. Toen legde hij zich vleugels aan, hij raasde door de lucht en noemde het ‘welvaart’. ‘Verheffing van de mens’. Tenslotte zag hij geen kans meer om nog meer tijd te winnen en uitgehold en moe gevlucht ging hij zitten en noodgedwongen dacht hij na. Toen keerde hij terug naar de plaats waar hij gemaakt was, de aarde, en hij huilde om eeuwen die voorbij waren en kinderen die verloren waren. Daarna stond hij op, de mens, en ging naar een ander mens, naar velen, en zei: Zullen we toch maar samen? We leven kort, maar we hebben een zee van tijd. (‘Ik neem een woord’, Gooi en Sticht 1986)

(Foto: zeldzaam moment, in nette kleren met mijn vader op het erf)

Jack Steeghs

Plaats een reactie