Het Wilhelmus en psalm 28. Vaderlandse geschiedenis en geloven. Het zit in onze genen. Of we nu vroom en/of van de Oranjes zijn, of niet.
Psalm 28, 1 – 9
(1) HEER, mijn rots, ik roep U aan,
wijs mij niet af door uw zwijgen;
blijf niet onverschillig voor mij
anders word ik als iemand die in zijn graf ligt.
(2) Luister toch naar mijn bidden en smeken,
wanneer ik om U schreeuw,
wanneer ik mijn handen hef
naar het allerheiligste van uw tempel.
(3) Sleur mij niet met de bozen mee,
met degenen die kwaad bedrijven;
die woorden van vrede tot hun naasten spreken,
maar boosheid beramen in hun hart.
(4) En geef hun naar het werk van hun handen,
betaal hun het verdiende loon uit.
(5) Achteloos gaan zij voorbij
aan de daden van de HEER,
voorbij aan het werk van zijn handen;
Hij haalt hen neer en bouwt hen niet op.
(6) Gezegend de HEER:
Hij luistert naar mijn bidden en smeken.
(7) Mijn kracht, mijn schild is de HEER,
mijn hart vertrouwt op Hem:
Hij helpt, en mijn hart gaat juichen,
ik ga Hem prijzen met mijn lied.
(8) De HEER is de kracht van zijn volk,
de veilige burcht van zijn gezalfde.
(9) Red uw volk en zegen uw domein;
wees hun herder, koester hen aan uw hart
voor altijd en altijd.
Psalm 28 is van het genre waarvan de meeste psalmen getuigen: een individuele smeekbede die wordt aangeroepen in het concrete leven. Met vreugde en verdriet, voorspoed en onheil. Te midden van een herkenbare emotionele onmacht wordt de Heer aangeroepen. Vanwege zijn degelijke basis als rots (vers 1), de kracht die daaruit spreekt voor mensen die op Hem vertrouwen, het schild dat Hij voor mensen kan zijn, jouw hart dat Hij kan raken (vers 7 – 8), het veilige onderkomen waar Hij voor staat (vers 8) en dan een ‘samenvattend’ vers 9: de Heer als een herder die altijd verantwoordelijkheid neemt en zorg draagt voor het volk dat aan Hem is toevertrouwd.
En vergelijk vers 7 eens met het 6e vers uit het Wilhelmus:
Mijn schilt ende betrouwen
Zijt ghy, O Godt, mijn Heer.
Op U soo wil ick bouwen,
Verlaet my nimmermeer;
Dat ick doch vroom mag blijven
U dienaer t’aller stond
Die tyranny verdrijven,
Die my mijn hert doorwondt.
Jack Steeghs