Boerenpastoraat: levenslessen (62) – geen vakantie of altijd vakantie?

6 jaar geleden overleed ons pap, 2 ½ jaar geleden ons mam. De generatie die mij is voorgegaan is uit de tijd gevallen. ‘Nu mag ik het van hen geleerde waar gaan maken’, bedenk ik als enig kind, die vele jaren met hen leefde en werkte… Een blogserie over levenslessen van vroeger voor NU (62).

Het duurde tot midden jaren zeventig eerdat pap en mam buiten op het erf, vlakbij de woonkeuken, een zitje maakten om in de zomerdag buiten koffie te kunnen drinken. Ik herinner me als kind nog de euforie: ‘dit is pas echt vakantie’. Soms schoven buren, collega’s, kennissen of familieleden aan en groeide een half uurtje koffie in de zon al gauw uit tot een langdurig terrasbezoek op eigen erf. Vakantie. Ander vermaak, buiten het dagelijkse werk waarmee de kost verdiend werd, vonden mijn ouders in de tuin en later vooral op de fiets. Bekenden bezoeken, of kersen plukken die wij niet in onze tuin hadden. En verder weg buitenshuis? Dagjes uit zeker. Nee, over verre reizen werd nooit gesproken. Het kon aanvankelijk ook niet vanwege het vele dagelijks terugkerende werk, waarvoor ze geen andere oplossing zochten: het kwam gewoonweg niet in hen op. Een keer kwam een vliegreis ter sprake, vanuit de oudste broer van pap die een boerderij had in New-Zealand. Maar het is nooit gebeurd. Geen vliegreis. En die heb ik tot dusverre ook nooit ondernomen. Mocht dat zo blijven, dat weet de lezer waar dat vandaan komt. Dit brengt me bij het volgende: in hoeverre is het nodig om vliegen te zien als vanzelfsprekende basisvoorziening voor het goede leven?    

(Foto: pixabay)

Jack Steeghs

Plaats een reactie