Agrarisch collectief onderbewustzijn (3, slot)

De Hanenbalken - zelfmoord op platteland

Vorig jaar werd ik gegrepen door het boek van Lizzy van Leeuwen: ‘de hanenbalken’ – over zelfmoord op het platteland. In een serie berichten herneem ik dit boek, waarmee ik tegemoet kom aan haar wens: ‘…dit boek beoogt… een eerste stap te zetten in het doorbreken van het taboe rond zelfmoord in de land- en tuinbouw.’ (14)

In het eerste artikel zoomde ik in op de grote lijn van ‘de hanenbalken’, met als belangrijkste constatering dat het agrarisch collectief onderbewustzijn succesvol is maar ook schaduwkanten heeft waar te weinig aandacht voor is. In de meest extreme vorm heet die schaduwkant: agrosuïcide. Vorige keer schreef ik over ‘boerendoorgronders’ – verspiedende oren en ogen op de werkvloer. Nu sluit ik af met: wát te doen?

Van Leeuwen beëindigt haar historische hoofdstuk over agrosuïcide met het adagium: ‘Zolang we van niets weten is er niets aan de hand op het Nederlandse platteland.’ (106) Deze ‘sprakeloosheid’ heb ik in twee ‘werelden’ gezien. Zowel op het platteland waar ik opgroeide als later in meerdere rollen in de kerk bestaat er inderdaad zoiets als ‘handelingsverlegenheid.’
Onvoorstelbaar dat plattelandsgemeenschappen die betrokkenheid op God én op elkaar in hun genen hebben zitten in alle toonaarden zwijgen over medemensen in hun gemeenschap die geestelijk lijden. Natuurlijk weet ik van secularisatie, privatisering geloof, organisatieperikelen, de ingewikkelde rol van pastores en predikanten, etcetera. En toch. Ik blijf me verbazen over het letterlijk over het hoofd zien van signalen die verwijzen naar – wat het boek noemt – ‘de verdwijnende boer.’ (205)

Enkele signalen vanuit interviews met nabestaanden
– ‘Hij zei vaak dat hij niet kon genieten. Hij leefde langs de natuur heen’ (151)
– ‘Dat uit de weg gaan… dat niets zeggen, altijd maar zwijgen, dat zie ik in de agrarische wereld vaker’ (154)
– ‘Zwijgen binnen families gaat heel ver’ (155)
– ‘Ze lachte niet meer – of de fut eruit was. Te stil was ze, ze was afwezig, ze zat maar op de bank’ (163)
– ‘Willem… was een goeie gozer, hartstikke aardig. En een heel goeie boer en een keiharde werker. Maar hij kwam praktisch nooit van het erf af. Er was iets in hem geknakt. Hij begon mensen te wantrouwen’ (169)
– ‘Stress is altijd bij boeren aanwezig… Je moet het werk de baas blijven’ (175)
– ‘Sjon werkte zeven dagen in de week, maar op zondag ging hij wel naar de kerk – “dan zie je nog eens iemand” zei hij… Hij was een perfectionist… Het was een zware tijd… Je offerde je helemaal op, jarenlang. Dan die verbouwing. Dan het ongeluk. Dan de depressieve vader. Dan de wetgeving…’ (178)
– ‘Hij had een enorm schuldgevoel naar zijn vader’ (181)

Wat is er naar mijn idee nodig om te doen wat gedaan moet worden?
1. Allereerst nieuwsgierigheid naar elkaar, gewone interesse voor wat een mens zoals jij en ik beweegt
2. Tijd en ruimte om die interesse te kúnnen delen, bereidheid om een eventueel voorliggende agenda te laten voor wat die is
3. Moed om met respect door te kunnen vragen als je aanvoelt dat er iets niet klopt

Wie naar aanleiding van deze serie met me door wil praten weet me te vinden. Afgesproken?

Jack Steeghs

Plaats een reactie