Onlangs verscheen bij Kluwer ‘Wat de boer niet zegt – communicatie in agrarische familiebedrijven’. Een boek geschreven door twee experts op het terrein van het leren omgaan met conflicten in het agrarische familiebedrijf (mediation): Johan Weerkamp en Truke Zeinstra. Wat heeft dit boek mij te zeggen?
Als enig kind, boerenzoon, bedrijfsopvolger, stopper en na enige jaren studeren in een heel ander vakgebied opnieuw in de agrarische wereld terecht komend kijk ik heel anders naar mijn vertrouwde wereld van weleer.
Wat is anders? Minder met een probleemoplossende maakbare kijk, meer met een nieuwsgierige levensbeschouwelijke kijk. Met die bril op lees ik ‘Wat de boer niet zegt’ in een zondagmiddag uit.
De titel misleidt enigszins. Vanuit de vele bezoeken die ik heb afgelegd zeggen boeren (V/M) wel degelijk iets over wat ze op hun lever hebben. Maar: veelal met non-verbale lichaamstaal en dito gedrag. Dat wat op de lever rust wordt niet zomaar uitgesproken. Dat communiceert lastig in onze verstedelijkte op de ratio ingerichte samenleving. Daarom is het goed als boeren en hun gezins- en familiegenoten meer inzicht krijgen in communicatietheorieën en erfbetreders meer zicht krijgen op de communicatiepatronen die op het boerenerf veel voorkomend zijn. Daarom dit boek.
Bijzonder geslaagd vind ik de vele fictieve transcripties in het boek. Heel veel concrete praktijksituaties krijgen zo een levensnabij karakter wat het verstaan meer dan ten goede komt. Als lezer zit je als het ware mee aan de keukentafel als de bedrijfsovername van zoonlief in gesprek wordt gebracht bij broers en zussen – slechts een van de vele praktijkverhalen.
Meerdere schema’s in het boek helpen bij het leren verstaan van rollen en posities die in het geding zijn. De kracht van een (agrarisch) familiebedrijf is dat het gericht is op de lange termijn. Maar daarom vraagt het veel van de communicatieve vaardigheden van alle betrokkenen.
In een familiebedrijf betekent gelijkheid niet steeds eerlijkheid. Want in een bedrijf krijg je wat je verdient, is de stelregel. In een gezin is dat anders: je krijgt wat je nodig hebt. Dus moet je in een familiebedrijf zoeken naar een evenwicht tussen gelijkheid, eerlijkheid, verdienste en behoefte.
(Professor Theo Compernolle, psychiater, adviseur en voorzitter van het instituut voor het Familiebedrijf in Vlaanderen (Wat de boer niet zegt, blz. 41)
Voor mensen die betrokken zijn bij bezoekwerk vanuit kerken beschrijft het boek meerdere invalshoeken waarmee je middenin de levensbeschouwelijke dimensie zit:
– op blz. 54 wordt pastorale zorg genoemd als preventieve zorg
– op blz. 112 wordt de kunst van het ontvangen besproken
– als samen werken tussen broers en zussen aan de orde is (blz. 123) lees ik over een benodigde tijd voor stilte en overweging
– en niet te vergeten delen kerken met familiebedrijven dat ze op de lange termijn gericht zijn. Dit betekent dat onderlinge afstemming belangrijk is rondom gebruiken, gewoonten, humor, elkaar recht doen, het leven vieren en (met elkaar) verder dragen.
Kortom, dit boek is een aanrader voor allen die meer zicht willen krijgen op het platteland en de dynamiek die daar speelt. Voor diegenen die dat (groten)deels al kennen is het een handzaam en compact geschreven inspiratiebron.
Voor meer informatie over de auteurs verwijs ik naar Truke Zeinstra en Johan Weerkamp .
Jack Steeghs