Onlangs werd ik door de Sociale Alliantie gevraagd om een artikel te schrijven over armoede, boeren en voedsel(productie). Voor wie het gemist heeft: twee weken geleden het eerste deel en vandaag het tweede deel.
Armoede en suïcide
Hoewel veel boeren soms gedurende korte of langere tijd in armoede leven staan er op elke boerenkeukentafel dagelijks gevulde borden met smakelijk eten. Ook aan de buitenzijde van bedrijf en woning zie je vaak niets van armoede. Zolang de bank er met veel kapitaal in zit ziet de buitenstaander niets. Hoezo armoede? Boeren worden bijna vanzelfsprekend geacht hun eigen broek op te houden, maar kunnen dat lang niet altijd. Ze worden dan afhankelijk van koele rekenmeesters.
Boeren komen pas bij de burgerlijke overheid en andere hulporganen op de radar als het echt helemaal fout is gegaan. Vaak gaat het dan fout op het bedrijf én in het gezin. Soms door een ongeluk of problemen met de gezondheid, vaak door marktpech of een verkeerde inschatting. Soms worden hele levens verwoest met als meest in het oogspringend: suïcide (cijfers hierover zijn er in ons land niet, wel in het buitenland, daaruit blijkt dat suïcide bij boeren aanmerkelijk meer voorkomt dan bij burgers: cultureel antropoloog Lizzy van Leeuwen deed onderzoek. Hiermee kom ik bij het grote probleem waar ik al jaren tegenaan loop.
Boeren zijn ook mensen
Boeren zijn gewoon mensen. Ondernemers? Soms hele goede, soms zijn ze het in naam maar gaat het fout in combinatie met al die rollen waarin ze dagelijks staan. In die rollen zijn ze naast ondernemer vaak ook huisgenoot, echtgenoot, vader, buur, bestuurder, et cetera. Kortom, op het boerenerf worden communicatievaardigheden behoorlijk op de proef gesteld. En de organisaties dan? Er is toch een Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) die hen bijstaat? Ja die is er en die doet goed werk. Maar, zoals onze hele Westerse wereld, is de zakelijk opererende neoliberale geest in onze landbouw een sterk aanwezige onderstroom. Was er vroeger mede door de kleinschaligheid en het vele handwerk genoeg tijd voor babbels van mens tot mens en kwam meneer pastoor regelmatig langs, tegenwoordig is het allemaal zakelijk en efficiënt. En daar kan niet elke boer goed mee omgaan. Dat is allemaal bekend bij de organisaties. Toch komen zij meer en meer voor een selecte groep op, de ‘harde’ ondernemers, niet voor alle boeren. Een mooie illustratie hiervan maakte ik twee jaar geleden mee op een middag voor ‘erfbetreders’ (dienstverleners en voorlichters die boeren bezoeken). De belangrijkste agrarische woordvoerder van de Rabobank hield een inleiding over het belang van ondernemersvaardigheden. Ook sprak hij over de toenmalige crisis in de varkenshouderij. Daarop vroeg iemand of de bank iets extra’s kon doen voor boeren die flink in de problemen zaten, zozeer dat ze onherroepelijk gedwongen zouden gaan worden om te stoppen – en voorafgaand aan de bijstand hun hele pensioen op konden gaan eten.
Zijn antwoord: ‘wij gaan iets extra doen voor de stoppers als de echte ondernemers er beter van worden’. Ik viel bijna van mijn stoel van verbijstering! Mijn opa, die de totstandkoming van het coöperatieve gedachtegoed aan het begin van de 20ste eeuw volop heeft meegemaakt, zou zich omdraaien in zijn graf.
Wordt vervolgd.
Jack Steeghs