Boeren die theologie gaan studeren. Ze zijn er. Het is een kleine groep met een specifieke interesse, waarvoor niet zomaar de aandacht is die ze verdient. Ik vermoed dat ik de meesten de afgelopen jaren wel heb gesproken. Een korte verkenning van wat deze gemêleerde groep beweegt…
Ik schreef eerder over mijn overwegingen die me opnieuw lieten studeren. Ik ben niet de enige. De meeste boeren die theologie gaan studeren komen vanuit een van de protestantse kerken, een enkeling is katholiek. Wat we met elkaar delen is een bijzondere interesse voor de context van het platteland. Vanuit geloofsvertrouwen. Vanuit het agrarische bloed dat door onze aderen stroomt. En de aanleiding voor studeren is, zoals bij de meeste zij-instromers theologie, bijna altijd een persoonlijke crisiservaring.
Van oudsher kent de theologische beroepsgroep een voorliefde voor academische verdieping, is ze meer stedelijk dan ruraal georiënteerd en wordt ze uiteindelijk vaak gekenmerkt door een naar binnen gerichte ambtelijke focus: geen waardeoordeel, ik zie wat ik zie. Daarnaast zijn er de vrij gevestigden. Vaak als ritueel begeleider of gericht op geestelijke begeleiding. Allemaal waardevol.
De plattelandsfocus in kerken is schaars, zo heb ik geleerd uit een jarenlange verkenning. Sommigen zien het niet of hebben niets met het onderscheid dat ik maak. Sommigen zien het wel maar missen de mogelijkheden om in hun ‘baan’ als pastor of predikant voldoende ruimte te scheppen om aan het specifieke dat het ‘platteland’ als context met zich meebrengt toe te kunnen komen, zodat er iets van plattelandsaandacht op de pastorale bestuurlijke agenda kan blijven. Dat laatste is altijd mijn inzet. Het ‘doen’ hoort bestuurlijk ingebed te worden.
Opdat de vragen die ertoe doen gesteld blijven worden
Werk maken van de plattelandscontext van geloven kán als pastor, predikant, als vrijwilliger, bestuurder, of als zelfstandige gericht op mensen die actief zijn in kerken of werken met instellingen voor geestelijke gezondheidszorg met plattelanders als cliënten…
De beroepssetting maakt niet zoveel uit, als de vragen die ertoe doen maar gesteld kunnen worden en er iemand in de organisatie aanspreekbaar blijft op het specifieke dat het platteland zo eigen maakt. En in dat specifieke hoort altijd aandacht te zijn voor de positie van boeren en tuinders, ook als het er maar een paar zijn. En wel hierom:
De land- en tuinbouwsector is een economische sector maar wel een bijzondere, want ze is veelal afhankelijk van weer en wind en/of het betreft levende have, bederfelijke ‘handelswaar’. Deze sector heeft in de ‘productieprocessen’ (schepping) alles te maken met organische processen van geboren worden, opgroeien, ziekten, leven, eindigheid en dood. Daarmee gaan die productieprocessen over veel meer dan slechts techniek, organisatie, logistiek en economie.
Mensen die in zo’n sector wonen en werken komen onherroepelijk in aanraking met vragen die naar het uiteindelijke reiken. Waartoe leidt mijn leven op aarde? Hoe ben ik een goed mens? Hoe behoor ik om te gaan met mijn levende have? Met dit soort vragen zit je middenin levensbeschouwing en ethiek.Er zijn allerlei maatschappelijke kwesties, zoals duurzaamheid (het onontkoombare besef dat we maar één aarde hebben) en het wereldwijde voedselvraagstuk (hongerige monden voeden begint altijd bij landbouw) waarvan de gevolgen allereerst gevoeld worden bij de eerste doelgroep: boeren en tuinders.
Hoe gaan we met deze groep om? Zien we hen staan? Wat kunnen we als (geloofs)gemeenschap doen? Wat doe jij?
Jack Steeghs